Terwijl er al volop gesproken wordt over mogelijke ‘oplossingen’ voor het voltooide leven, in de vorm van proeven met een laatste-wil-pil en verruiming van de euthanasiewetgeving, raakt dat leven zelf steeds verder buiten beeld. Tijd dus voor échte aandacht. ‘De term voltooid leven verdoezelt de existentiële worsteling die erachter schuilgaat.’
Door Harmen van der Meulen
Vorige week liet het Humanistisch Verbond weten een proef met een levenseindepil voor mensen die hun leven voltooid achten een goed idee te vinden. Het ‘teleurstellende’ rapport van de commissie-Schnabel heeft een belangrijke morele kans gemist, aldus het Humanistisch Verbond, waarmee ‘ouderen die klaar zijn met leven en existentieel lijden’ in de kou zouden blijven staan.
In het genuanceerde artikel, geschreven door Esther Wit, wordt zoals vaak in het euthanasiedebat een voornamelijk individueel perspectief ingenomen, van de oudere met een doodswens. Als die wens ‘oprecht’ en ‘doorleefd’ is, en de persoon het leven ‘duurzaam voltooid’ acht, zou het hem of haar mogelijk moeten worden gemaakt ‘menswaardig’ te sterven. Het probleem is alleen, blijkt onder meer uit onderzoek van promovenda Els van Wijngaarden, dat de bepalingen tussen aanhalingstekens zeer lastig vast te stellen zijn. ‘Er was echt niemand die zei: ik wil dood en dus heb ik het gepland en dan doe ik het, klaar.’
Van Wijngaarden sprak voor haar onderzoek langdurig met vijfentwintig ouderen die hun leven voltooid achtten, waarvan meerdere mensen intussen een eind aan hun leven maakten. Mensen vertelden haar: ‘Het is niet dat ik dood wil, het is dat het leven onleefbaar is.’ Mensen met een voltooid leven zijn moe, voelen zich eenzaam, worden gepijnigd door het idee dat ze er niet meer toe doen, kunnen met niemand over die gevoelens spreken en hebben een enorme afkeer van afhankelijkheid. Het beeld van het voltooide leven als een positief, autonoom eindpunt van een weloverwogen beslisproces, verdient dan ook nuancering: ‘De term voltooid leven verdoezelt de existentiële worsteling die erachter schuilgaat.’
Daarnaast is het belangrijk ouderen in hun maatschappelijke context te zien, want ook veel ouderen die (nog) geen einde aan hun leven willen maken, zijn eenzaam, hebben het idee dat ze er niet meer toe doen en kunnen daar lastig met anderen over praten. En er zijn genoeg voorbeelden van ouderen die het een tijd lastig hebben. Zoals mevrouw Huisman (88) uit Rotterdam. Toen haar man overleed, gleed ze in een depressie: ‘Als ik toen een laatste-wil-pil had gehad, had ik hem misschien genomen. Ik dacht: wat doe ik hier nog?’
Via haar huisarts kwam mevrouw Huisman bij Motto, het Centrum voor Levensvragen Rotterdam. Nu komt vrijwilliger Philie bij haar langs om te praten over hoe het met haar gaat, en daar heeft ze baat bij. ‘Ik kan mijn leed een beetje kwijt.’ Ook in het Brabantse dorpje Beers zijn ouderen positief over het plaatselijke zingevingsproject van Ouderen en Levensvragen Cuijk. Een deelneemster aan een gespreksgroep: ‘Ik voel me weer een mens, in plaats van dat niemand naar me omkijkt.’ Structurele aandacht voor ouderen – dus niet een bingomiddag – heeft positieve effecten, waar te makkelijk aan wordt voorbijgegaan.
In het euthanasiedebat bestaan geen makkelijke oplossingen, en ook aandacht voor ouderen is geen wondermiddel. Maar het is belangrijk meer stil te staan bij de totstandkoming van het ‘voltooide leven’, want op de stelling die de NVVE (Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde) lijkt aan te hangen, dat dat een soort onontkoombare existentiële eindstreep is, valt veel af te dingen. Bovendien kan de beschikbaarheid van een laatste-wil-pil grote gevolgen hebben voor hoe ouderen hun (recht op) leven ervaren. Ouderen verdienen onze hulp, dat is zeker, maar niet alleen bij het sterven.
Dit is een samenvatting van een langer artikel uit De Groene Amsterdammer (2 juni 16), te lezen via Blendle.
Harmen van der Meulen is student aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht.