“Rechter legt vrouwen die niet voor hun kinderen kunnen zorgen verplichte anticonceptie op” – dat was een kop in De Volkskrant op zaterdag 2 oktober 2021. De NOS en andere media namen dit bericht direct over. De suggestie van ‘groot nieuws’ werd gevoed door het haast juichend commentaar van personen, zoals emeritus hoogleraar Paul Vlaardingerbroek en oud-kinderrechter Cees de Groot, die in de afgelopen jaren steeds pleitten voor wetgeving die verplichte anticonceptie mogelijk maakt in het belang van het nog niet verwekte kind.
Laatstgenoemde kwam in 2017 met de contouren van een wetsvoorstel met die strekking. Het voorstel hield in dat de rechter anticonceptie kan opleggen wanneer van tevoren duidelijk is dat de eventuele kinderen van de vrouw in kwestie een bestaan tegemoet gaan dat wordt getekend door “ernstig fysiek en/of psychisch gevaar en schade”. Denk aan ouders bij wie al eerder kinderen uit huis zijn geplaatst wegens misbruik, geweld of ernstige verwaarlozing. Ook anderen, zoals Pieter van Vollenhoven en Hugo de Jonge, toen hij nog wethouder was in Rotterdam, pleitten voor het mogelijk maken van verplichte anticonceptie in het belang van het kind. De Jonge stelde in NRC in 2016: “voorheen lag het primaat bij de ouders, nu is er meer oog voor de bescherming van het kind. Niet geboren worden is ook een vorm van kinderbescherming”.
Verplichte anticonceptie: nu een feit?
De politiek nam het wetsvoorstel van De Groot niet over. Wel is er sinds vorig jaar een nieuwe wet, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), waarmee meer ruimte kwam voor verplichte behandeling van mensen met een geestesstoornis om ‘ernstig nadeel’ voor henzelf of een ander te voorkomen. Belangrijke voorwaarden voor verplichte zorg onder de Wvggz zijn dat het te voorkomen ‘nadeel’ uit de geestesstoornis voortvloeit, dat de inbreuk in het leven van de betrokkene in verhouding staat tot de ernst van dat nadeel en dat er geen minder ingrijpende manieren zijn om het optreden ervan daadwerkelijk te voorkomen. De in De Volkskrant aangehaalde rechterlijke uitspraken laten zien dat het, onder die voorwaarden, en dus in uitzonderlijke gevallen, óók om verplichte anticonceptie kan gaan. Dat is inderdaad nieuw; onder de oude wetgeving bestond die mogelijkheid niet. Maar de vraag is of het de ‘sensationele doorbraak’ is waar De Groot het over heeft. Betekent deze jurisprudentie dat de door hem en anderen bepleite verplichte anticonceptie als kinderbeschermingsmaatregel nu een feit is?
Op 8 september 2020 legt de Rotterdamse rechtbank inderdaad verplichte anticonceptie op aan een vrouw met een psychiatrische aandoening. Dit gebeurt omdat er geen minder ingrijpende manier is om ‘ernstig nadeel voor haarzelf’ te voorkomen. De rechtbank schrijft: “Betrokkene is op dit moment niet in staat een kind te verzorgen, dus als zij een kind zou krijgen zou zij dit waarschijnlijk weer moeten afstaan, wat ook zeer pijnlijk voor haar is en zorgt voor verergering van het toestandsbeeld. Om te voorkomen dat betrokkene op die manier ernstig nadeel ondervindt is anticonceptie verplicht opgelegd”.

Het instrument van verplichte behandeling onder de Wvggz mag dan nieuw zijn, de in deze uitspraak gehanteerde rechtvaardiging van het maken van inbreuk op belangrijke grondrechten, waaronder de integriteit van het lichaam, is dat niet. Zij is niet wezenlijk anders dan in de bij ernstig verstandelijk gehandicapte personen al sinds jaar en dag bestaande mogelijkheid van onvrijwillige of zelfs gedwongen anticonceptie ter voorkoming van ernstig nadeel voor de betrokkene zelf. De wettelijke grondslag daarvoor is de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo).
Een andere recente uitspraak lijkt dichter in de buurt te komen van wat De Groot en zijn medestanders beoogden. De rechtbank Noord-Nederland (Leeuwarden) legde vorig jaar eveneens verplichte anticonceptie op aan een vrouw met een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, maar motiveerde dat nadrukkelijk óók met een verwijzing naar het belang van het (nog niet verwekte) kind. Toediening van de prikpil “kan voor de komende twaalf maanden voorkomen dat betrokkene keuzes maakt met onnavolgbare consequenties voor haar eigen gezondheid en de gezondheid en veiligheid van het ongeboren kind”. De rechtbank schrijft dat het gaat om het afwenden van ernstig nadeel “voor betrokkene en een ander”.
Onder de vorige wetgeving is er veel discussie gevoerd over de vraag of ‘het ongeboren kind’ als een te beschermen ‘ander’ in de zin van de wet kon worden aangemerkt. En zo ja, vanaf welke zwangerschapsduur. De Wvggz maakte aan die discussie een einde. In de uitleg bij de nieuwe wet staat dat bij ‘ernstig nadeel’ in de zin van een ‘ernstig verstoorde ontwikkeling’ ook moet worden gedacht aan “gevallen [waarin] door ernstige ondervoeding of het gebruik van drugs of alcohol de schade aan de foetus zo ernstig is, dat er na de geboorte sprake zal zijn van blijvende schade of een verstoorde ontwikkeling”. In die gevallen, zo gaat de uitleg verder, “kan een zwangere vrouw verplicht worden tot behandeling van haar psychische stoornis ter bescherming van haar ongeboren kind”. Met andere woorden: volgens de wetgever kan ook het nog niet geboren kind als een door de Wvggz te beschermen ‘ander’ worden aangemerkt. De uitleg voegt daaraantoe dat die bescherming al kan worden geboden vanaf het begin van de zwangerschap, omdat dan al schade aan de ontwikkeling van het embryo of de foetus kan ontstaan.
Het belang van het toekomstige kind
Maar in de rechtspraak over verplichte anticonceptie is er nog geen zwangerschap. Dus ook nog geen embryo of foetus. Toch spreekt de rechtbank over ‘het ongeboren kind’ als de te beschermen ‘ander’. Dat lijkt vreemd, maar is het misschien toch niet. De redenering, in de hierboven geciteerde uitleg bij de Wvggz, dat het ‘ongeboren kind’ al vroeg in de zwangerschap bescherming verdient, kan immers niet betekenen dat het gaat om bescherming van het embryo of de foetus als zodanig. Alsof dat klompje cellen of die nog niet levensvatbare foetus als de te beschermen ‘ander’ moet worden gezien. Als dat de bedoeling was, zou de Wvggz de juridische ruimte voor zwangerschapsafbreking in één klap tenietdoen. Het kan hier uitsluitend gaan om de bescherming van de belangen van het ‘toekomstige kind’: het kind dat er, als de vrouw niet tot afbreking besluit, straks zal zijn en wiens (toekomstige) belangen al vanaf het eerste begin van de zwangerschap geschaad kunnen worden. Bijvoorbeeld door inwerking van schadelijke stoffen, zoals alcohol en drugs. Als dat de uitleg is van wat de wetgever bedoeld moet hebben met het te beschermen ‘ongeboren kind’, dan is het inderdaad niet zo vreemd dat de rechter nu zegt dat die belangen óók al in het geding kunnen zijn voordat er zelfs maar van een zwangerschap sprake is. De filosofische vraag of je een kind kunt beschermen door te zorgen dat het er nooit zal komen, moeten we hier laten rusten, maar dit is wel het idee achter de aangehaalde uitspraak van de rechtbank in Leeuwarden.
Toch is van een ‘sensationele doorbraak’ in de recente jurisprudentie zeker geen sprake. In alle recente uitspraken gaat het in de eerste plaats om het voorkomen van ernstig nadeel voor de vrouw zelf. Dat is in deze context van psychiatrische problematiek niet verwonderlijk. Anticonceptie als kinderbeschermingsmaatregel lift hier om zo te zeggen mee met de rechtvaardiging voor verplichte anticonceptie in het belang van de vrouw zelf. Daarmee zijn we nog altijd mijlenver verwijderd van verplichte anticonceptie uitsluitend ter voorkoming van ‘ernstig nadeel’ bij een toekomstig kind dat nog niet eens verwekt is en er mogelijk ook zonder die anticonceptie nooit komt.
Het is de vraag of het belang van een kind wiens bestaan nog volstrekt hypothetisch is, voldoende rechtvaardiging kan bieden voor het maken van een zo vergaande inbreuk op de fundamentele grondrechten van de vrouw als bij verplichte anticonceptie het geval is. Terwijl dat was wat De Groot en zijn medestanders met hun eerdere wetsvoorstel beoogden: verplichte anticonceptie louter in het belang van het toekomstige kind, en dus ook bij vrouwen voor wie niet geldt dat daarmee in de eerste plaats een met hun geestesstoornis samenhangend ‘ernstig nadeel’ voor henzelf wordt afgewend. Met de huidige Wvggz jurisprudentie zijn we daar zeker nog niet en de vraag of het gewenst en verdedigbaar zou zijn is geen gepasseerd station. Vanuit humanistisch perspectief blijft er alle reden om de verdere ontwikkelingen kritisch te volgen. Verplichte anticonceptie ter bescherming van een nog volstrekt hypothetisch kind lijkt mij een brug te ver.
Wybo Dondorp is Socrateshoogleraar en verbonden aan Maastricht University.