Filosofie wordt al tweeduizend jaar met wandelen geassocieerd, maar ik ben een schaatsend filosoof.
Twintig jaar geleden kreeg ik mijn eerste schaatsles.Ik was eind dertig, kon niet eens pootje over en deed over een rondje van vierhonderd meter anderhalve minuut. Nu ik tegen de zestig loop, vierhonderd uur schaatslessen en duizend uur aan schaatstrainingen achter de rug heb, rijd ik rondjes van 45 seconden. Althans als het niet hard waait, en ik niet net griep heb gehad.Kees, onze trainer, is ervan overtuigd dat een schaatser zijn techniek, en daarmee zijn snelheid, zeker tot zijn tachtigste kan verbeteren. “Je lichaam zit in je hersenen”, zegt hij. “Hoe vaker je de beweging in je hoofd traint, des te beter je de beweging op het ijs uitvoert.” Accepteren dat het lichaam iets niet kan, of niet langer kan, is er bij Kees niet bij. Oefenen, oefenen, oefenen is zijn devies – en het lichaam volgt. Op de ijsbaan geloof ik wat hij zegt, en daar blijkt het ook waar te zijn: ik ben elk jaar beter gaan rijden. Maar als ik in mijn studeerkamer zit, komen de twijfels.
De auteurs in mijn boekenkast weerspreken de wijsheid van Kees. Van Plato tot Joep Dohmen hoor ik ze fluisteren: ‘Accepteer de lichamelijke veroudering. Aanvaard de eindigheid van het leven. En geniet van de tijd die je rest.’ De achtergrond van deze kunst-van-het-ouder-worden wordt gevormd door het idee van de verschillende levensfasen: elk mens doorloopt achtereenvolgens de lente, zomer, herfst en winter van het leven. De tijd van leven, die ons is gegeven, is onomkeerbaar. Streven naar verjonging is daarom zinloos. Wie eeuwig jong zou blijven, zoals Fosca in Simone de Beauvoirs roman ‘Alle mensen zijn sterfelijk’, lijdt ondraaglijk: tot in het oneindige moet hij keer op keer alles opnieuw meemaken. Terug op de schaatsbaan passeer ik met hoge snelheid een frisse jongeman die strompelend vooruit komt.
Tijd is niet altijd onomkeerbaar, besluit ik. Tijd is ook herhaling of opnieuw beginnen. Daarom kunnen we door eindeloos oefenen beter in iets worden, terwijl we in levensjaren ouder worden. Daarom kunnen we ons als we ouder worden lichamelijk beter voelen dan toen we jong waren. En dat verklaart ook waarom we ons gedurende het hele leven ongeveer even oud kunnen blijven voelen. Het is op zichzelf geen kunst om ouder te worden, dat gaat letterlijk vanzelf. Maar het is wel een kunst om niet alleen in de chronologische tijd te leven.