Docenten en ouders moeten uiteindelijk vooral opvoeden en onderwijzen uit liefde voor de wereld, zo concludeert Hannah Arendt treffend. We moeten enerzijds onze bestaande wereld genoeg liefhebben om leerlingen er niet uit te verbannen: geschiedenis en tradities moeten overgedragen worden.
Dat blogt filosofe en neerlandica Anouk Zuurmond.
Toen filosofe Hannah Arendt werd gebeld door een vertegenwoordiger van een studentencomité dat zich inzette voor de beëindiging van de oorlog in Vietnam, stemde ze in eerste instantie toe om daaraan een financiële bijdrage te leveren. Ze moest echter later terugkomen op haar besluit. In een briefje aan het studentencomité gaf ze te kennen dat ze geen cent wilde bijdragen, omdat deze groep studenten ook van plan was om scholieren te mobiliseren.
En, zo schreef ze, het is geen goed idee om kinderen en jonge mensen te betrekken in politieke zaken. Die kritiek werkte ze uit in haar essay ‘De crisis van de opvoeding’ uit 1958. Daarin analyseert Arendt het onderwijs in de Verenigde Staten. Er blijkt meer aan de hand dan alleen de vraag ‘Waarom kan Johnny niet lezen?’.
Ze bespreekt in het essay twee dilemma’s. Het eerste vraagstuk is dus: Wat is de rol van politieke kwesties in het onderwijs? Arendt is hier strikt: school is een tussengebied tussen de privéwereld van het gezin en de politieke wereld van volwassenen. Dat betekent dat kinderen niet gemobiliseerd mogen worden voor politieke doeleinden, omdat ze nog niet de capaciteiten hebben om hierin zelf een afweging te maken. Maar: leerlingen moeten wel stap voor stap geïntroduceerd worden in deze volwassen wereld van politiek ‘handelen’, in termen van Arendt. Dat houdt in dat scholieren al wel moeten oefenen met kritisch denken, discussiëren en een eigen, onderbouwde mening vormen.
Het tweede dilemma heeft te maken met de vraag hoe we ons tot het verleden en tradities moeten verhouden in het onderwijs. Arendt kiest principieel voor een conservatief standpunt: ze beargumenteert dat de voornaamste taak van een opvoeder ligt in het ‘koesteren van het oude’: jonge mensen moeten de wereld via het verleden leren kennen. Een docent Nederlands zal dus altijd canonieke werken in haar lessen literatuur moeten opnemen, hoe problematisch dat soms ook kan zijn – niet alleen omdat deze boeken niet altijd even spannend zijn, maar ook omdat dit soort werken vooral geschreven zijn door de spreekwoordelijke dode, witte mannen. Het interessante is dat Arendt dit conservatieve perspectief verdedigt met een beroep op de toekomst en de mogelijkheid tot verandering. Een volgende generatie kan pas echt tot radicaal andere ideeën komen wanneer ze de kans krijgt die vernieuwing zelf vorm te geven. Ze noemt dit vermogen tot vernieuwing de ‘nataliteit’ van de mens.
Uit Arendts antwoord op beide vraagstukken blijkt dus dat leerlingen zich tradities niet alleen eigen moeten maken in het onderwijs; ze moeten ook de instrumenten krijgen om zich kritisch te verhouden tot die tradities.
Dit complexe evenwicht heeft te maken met het feit dat onderwijs niet alleen een instrumentele dimensie kent, maar ook een normatieve.
Die normatieve dimensie heeft bijvoorbeeld te maken met de persoonlijke morele opvattingen van leraren en met de onvoorspelbaarheid van gedrag van leerlingen. Met andere woorden: alle aspecten van onderwijs en opvoeding die niet ‘technisch’ van aard zijn. Een lesplan kan nog zo goed onderbouwd zijn, de ‘lesuitvoer’ blijft wel mensenwerk. Eenzelfde lesplan zal voor twee verschillende klassen immers altijd anders uitpakken. Dit normatieve perspectief is cruciaal voor Arendt: wanneer opvoeding wordt gereduceerd tot een techniek, dan ontken je de menselijke dimensie ervan. Die dimensie bestaat eruit leerlingen stap voor stap te introduceren in de wereld die we met elkaar delen – een wereld van soms pijnlijke geschiedenissen en van zeer uiteenlopende meningen.levert niet altijd een makkelijke les op.
Docenten en ouders moeten uiteindelijk vooral opvoeden en onderwijzen uit liefde voor de wereld, zo concludeert Arendt treffend. We moeten enerzijds onze bestaande wereld genoeg liefhebben om leerlingen er niet uit te verbannen: geschiedenis en tradities moeten overgedragen worden. Anderzijds moeten we ook beseffen dat onze wereld alleen kan blijven bestaan bij gratie van vernieuwingen: jonge mensen moeten in staat worden gesteld om radicaal het roer om te gooien, zonder dat ze van de oudere generaties te horen krijgen welke richting ze op moeten gaan.
Meer weten?
Normatieve aspecten en complexiteiten in het onderwijs worden onderzocht tijdens het symposium Complexity in education: from horror to passion, dat op 11 november aan de Hogeschool Utrecht wordt georganiseerd door het lectoraat Normatieve professionalisering, onder leiding van prof. dr. Cok Bakker (https://www.onderzoek.hu.nl/evenementen/Symposium-Complexity-in-Education-From-Horror-to-Passion2). Het gelijknamige boek, dat gebaseerd is op het gedachtegoed van onder anderen Harry Kunneman, Gert Biesta en Hannah Arendt, is een pleidooi voor een humane visie op onderwijs, waarin erkend wordt dat docenten niet alleen bezig zijn met het efficiënt bereiken van leerdoelen, maar ook met het vormen van een nieuwe generatie.
Anouk Zuurmond (filosofe en neerlandica) is lid van het lectoraat Normatieve professionalisering en werkt als lerarenopleider en onderzoeker aan de Hogeschool Utrecht en de Universiteit van Amsterdam.
Foto: Johannes Abeling, kinderen spelen Humanopoly (over vrijheid van levensovertuiging) op het Berlage Lyceum in Amsterdam