Annemarie Mol heeft de Spinozapremie 2012 gewonnen, de hoogste Nederlandse onderscheiding in de wetenschap, uitgereikt door de NWO.
Mol is hoogleraar Antropologie van het lichaam aan de Universiteit van Amsterdam, maar tot 2010 was ze Socrateshoogleraar, eerst in de Politiek Filosofie (in Twente) later in de Sociale Theorie (in Amsterdam). 

Socrates-hoogleraren werken voor de Stichting Socrates, een werkstichting van het Humanistisch Verbond. Mol verhoudt zich in haar onderzoek nog steeds tot de humanistische traditie. “Maar daar waar andere onderzoekers het humanisme in hun onderzoek ‘importeren’, zoek ik het meer in het opschudden van de humanistische traditie zelf, vertelt ze.  “Naar mijn idee is het mensbeeld in het humanisme te protestants, te rationalistisch. De mens lijkt in controle te zijn en heeft het voor het kiezen. Maar de lichamelijke dimensie van het bestaan hebben we niet voor het kiezen en dat verdient aandacht. In het alledaagse leven dokteren we, proberen iets, proberen iets anders, zoeken wat we praktische voor elkaar krijgen.”

Durf te zorgen

Dat is het duidelijkst bij ziekte. Of zoals Mol het verwoordt in een interview met Marjan Slob in Vrij Nederland (11 maart 2006) naar aanleiding van haar boek ‘De logica van het zorgen’: “Patiënt zijn vraagt iets moeilijks van mensen: ’daadkracht én gelatenheid tegenover je eigen lijden.” En dat valt er soms niet veel te kiezen.

Een van thema’s voor de komende vijf jaar van het Humanstisch Verbond ‘Durf te kiezen’ doet Mol dan ook enigszins fronsen.“Natuurlijk ben ik niet voor dwang. Het is prachtig om zo nodig zelf te kiezen, tegen de druk van anderen in. Maar je zou ook ‘Durf te Zorgen’ kunnen zeggen. Dat leidt tot ander reflexen. Dan gaat het om solidariteit, om het versterken van allerlei collectieven. In de Nederlandse situatie, waar iedereen voor kiezen is, en individualisering hoogtij viert, is het goed om dat geluid in het humanisme meer te laten horen.”

The Eating Body

Na haar periode als Socrateshoogleraar is Mol een nieuw onderzoeksproject gestart The Eating Body in Western Practice and Theory.  Daar werkt ze aan een antropologie van eten. Hoe gaan wij in het Westen met eten om? 
“Ik verbind in mijn onderzoek alledaagse praktijken en filosofische vragen. Neem de filosofische vraag hoe mensen ‘kennen’. Het lijkt in onze taal vaak alsof we kennen door te kijken. En dat kan, maar het is maar één vorm van kennen. Proeven is een andere. De verschillen zijn interessant. Als je naar een appel kijkt, doe je dat van een afstand. Maar als je een appel proeft, dan eet je hem op, de appel verdwijnt en zelf leef je dank zij die appel. Dit is een simpel voorbeeld. In ons onderzoek verkennen we ingewikkeldere praktijken. Allerlei eten, in allerlei contexten, en allerlei kwesties die daarbij van belang zijn.”

Calorieën tellen

Mooi onderzoek, maar wat heeft de samenleving daar aan? Mol: “Nou, neem bijvoorbeeld de gewoonte om calorieën tellen om af te vallen. Kennis over hoeveel calorieën we nodig hebben, is ontstaan in contexten van schaarste. Bijvoorbeeld om vast te stellen hoeveel eten soldaten mee moeten krijgen als ze op pad gaan. Maar dat kun je niet zomaar toepassen in situaties van overvloed, laat staan om overgewicht te voorkomen.”

Als je dat doet, lijkt het lichaam een gulzig beest is en moet de geest dat beest controleren door te tellen en te beheersen, meent Mol. “Maar mensen die goed op gewicht zijn, doen dat meestal niet door te tellen, maar door te genieten van eten en van hun lichaam. Ze eten niet meer dan ze nodig hebben omdat ze op een gegeven moment voldaan zijn. Hun lichaam is geen gulzig beest, maar ze beleven plezier aan eten. “

Lekker als beleidsideaal

Ook mensen die te weinig eten, zoals veel bewoners van verpleeghuizen, kun je wel proberen bij te voeden met de nodige ‘nutriënten’, maar dat is evenmin ideaal, is Mols conclusie. “Want de meeste van die versterkende drankjes zijn niet lekker. Dus mensen drinken ze niet op. In de voedingswetenschap en in het beleid zou meer aandacht moeten komen voor ‘lekker’.”

De Spinozapremie

De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) kent de Spinozapremie jaarlijks toe aan maximaal vier Nederlandse onderzoekers die internationaal tot de absolute top behoren. De prijs bedraagt 2,5 miljoen euro en is een eerbewijs voor wat de onderzoekers in hun wetenschappelijke carrière bereikt hebben.