
Column Marli Huijer: De kleine prins en het afwaswater
Er zijn vast denkers bij wie het coronavirus diepe gedachten oproept over de zin van het leven. Filosoof Marli Huijer is vooral nieuwsgierig naar de betekenis die we eraan geven. Ze vraagt zich af: doen we het coronavirus recht door het een onheilspellende naam te geven? En door erover te praten als een vijand die te vuur en te zwaard bestreden moet worden?
‘Geen zin’ bestond niet toen ik opgroeide. “Je maakt maar zin”, riepen mijn ouders als ik geen zin had om af te wassen of mijn strontvervelende broertje te helpen met zijn huiswerk. Ruimte voor een eigen wil was er niet. Gehoorzamen was het devies, en vooral niet denken dat je iets voorstelde. Het wonderlijke resultaat van deze ‘Je maakt maar zin’-opvoeding is dat ik me tot op de dag van vandaag niet afvraag wat de zin van het leven is. De vraag alleen al zou in mijn jeugd tot meewarig hoofdschudden hebben geleid. Wie denk je wel dat je bent dat jouw leven een speciale zin zou hebben?
Voor een filosoof is het knap lastig om niet geïnteresseerd te zijn in de zin van het leven. Filosofie is toch bij uitstek het vak dat zich daarmee bezighoudt? De enige manier om me uit die benarde positie te redden is door te zeggen dat ik wel hecht aan wat mensen en dingen in een concrete situatie betekenen. Bijvoorbeeld: wat betekent het coronavirus en de aanpak ervan voor de samenleving?
Anders dan ‘Wat is de zin van het leven?’ is de vraag ‘Wat betekent iets?’ aan een specifieke situatie of gebeurtenis gerelateerd. Zo had het coronavirus tot voor kort geen enkele betekenis voor de gemiddelde Nederlander, sterker, we wisten niet eens van het bestaan ervan. Maar toen het op grote schaal binnendrong in Chinese, vervolgens in Italiaanse en toen ook in Nederlandse ‘gastheren’ en dodelijker bleek dan de heftigste influenzavirussen, kreeg het woord ‘coronavirus’ een indringende betekenis.
“ Zolang een ziekte onbekend en onbehandelbaar is, is geen verhaal zo overtuigend als het oorlogsverhaal. Zo verklaarde Macron ‘de oorlog aan het virus’ ”
Er zijn vast denkers die in het licht van zo’n virus diepe gedachten hebben over de zin van het leven, maar ik ben vooral nieuwsgierig naar de betekenis die we eraan geven. De eerste stap in het proces van betekenisgeving is het geven van een naam. Zoals mijn ouders hun pasgeborene ‘betekenden’ door haar de doopnamen van haar oma te geven en zo in de keten van de generaties te plaatsen, zo is het virus ‘betekend’ door het de naam ‘corona’ te geven. Die naam verwijst, aldus Van Dale, naar de krans van licht die tijdens een zonsverduistering om de zon is te zien en daarmee naar primitieve angsten voor ziekten, oorlogen, sterfte en andere rampspoed die zonsverduisteringen ook nu nog oproepen. Die naamgeving zal psychische en zelfs lichamelijke effecten hebben, maar hoe zoiets precies werkt, weten we niet goed.
De volgende stap in de betekenisgeving is het interpreteren van de eigenschappen en gedragingen van het virus. Zoals we de eerste grimassen van een baby als een lach opvatten en daarin al iets van een karakter menen te herkennen, zo trachten we de betekenis van het virus te duiden aan de hand van hoe het zich in de diverse gastheren gedraagt. Media en politiek zijn op dit moment eensluidend in hun duiding: het virus is ‘een vijand’. Tot de populairste interpretaties in de media behoren die van het coronavirus als ‘onzichtbare vijand’ of ‘sluipmoordenaar’. Wat betekent die interpretatie? Virussen zijn onmisbaar voor iedere vorm van leven, ze helpen overal en nergens om evenwicht tot stand te brengen in complexe biologische processen. Doen we het coronavirus recht door het als vijand te definiëren?
De derde stap in de betekenisgeving is dat we de ‘coronacrisis’ plaatsen in een betekenisvol verhaal. De geschiedenis van ziektes als tbc, kanker en aids leert dat als de precieze oorzaak van een ziekte onbekend is en er geen behandeling is, geen verhaal zo overtuigend is als het oorlogsverhaal. Zo verklaarde de Franse president Macron ‘de oorlog aan het virus’, zoals de Amerikaanse president Nixon begin jaren zeventig de ‘oorlog aan kanker’ uitriep.
In haar boek Illness as Metaphor (1977) schrijft essayist Susan Sontag daarover dat ‘het koninkrijk van de zieken wordt aangelegd met lugubere metaforen’. Wie dat koninkrijk betreedt kan onmogelijk nog onbevooroordeeld naar het virus en de ziekte kijken. Het virus is een vijand die we heldhaftig, in frontlinies van artsen en verpleegkundigen, en met alle beschikbare middelen moeten bestrijden. Rustig afwachten is geen optie.
Sontag keert zich tegen dit metaforisch denken over ziekten. Maar juist daardoor ziet ze niet dat mensen en samenlevingen verhalen en betekenisgevingen nodig hebben om zich te kunnen verhouden tot onbekende gasten. Anders dan Sontag pleit ik daarom niet voor het afschaffen van metaforen, maar voor het creëren van andere metaforen, andere verhalen en andere betekenisgevingen. Noem het virus ‘Tijl Uilenspiegel’ en er schrijft zich een verhaal over reislustige wezentjes die in iedere stad en ieder dorp hun gekmakende streken uithalen. Dat oproepen tot andere verhalen deden mijn ouders al toen ze zeiden “Je maakt maar zin”. Verzin een verhaal waarmee de dingen die je onverwacht overkomen een ‘zinvolle’ betekenis krijgen. Zo werd mijn broertje een kleine prins. En de afwas een vrolijk spel met het water. <
Dit artikel komt uit HUMAN INC, het journalistieke tijdschrift van het Humanistisch Verbond
Meer lezen? Er zijn twee opties:
- Word lid, dan krijg je het magazine thuisgestuurd. Lid worden kan gemakkelijk en wel hier. Je draagt dan ook gelijk bij aan een sterker, hoognodig humanistische geluid in Nederland.
- Of neem een proefexemplaar. Maak nu gebruik van de aanbieding

A list of posts
Vrij denken, samen leven. Sinds 1946.
Blijf op de hoogte van acties voor een menselijker samenleving, inspirerend nieuws en evenementen.
"*" geeft vereiste velden aan