Duivels dilemma: tussen zionist en landverrader
Van kinds af aan beschouwde ze Israël als het land waarnaar ze altijd kon uitwijken, mocht het antisemitisme hier te bar worden. Nu weet documentairemaker en schrijver Natascha van Weezel niet meer zo zeker of ze nog wel van dat land kan houden. “En toch voelt het elke keer als een dolk in mijn hart als aan het bestaansrecht van Israël wordt getwijfeld.”
Aan het einde van het gesprek laat ze haar armbandje zien, een smal gouden bandje met erin het woord Unbreakable gegraveerd. “Daar kijk ik elke keer weer heel bewust naar als ik een rotcommentaar lees of iets hoor dat me pijn doet. Niet dat ik unbreakable ben – helemaal niet. Maar het geeft me weer kracht.”
Het zijn donkere tijden voor Natascha van Weezel, documentairemaker, schrijver en columnist voor Het Parool. Voor Amnesty International schreef ze een brief aan haar zoontje Max, onlangs een jaar geworden. Daarin vertelt ze hem over de moslimhaat en het antisemitisme die zo schrikbarend zijn toegenomen sinds de jongste oorlog tussen Israël en Hamas: ‘Op sociale media word ik voortdurend uitgescholden voor dingen die echt niet aardig zijn. Ze wensen me bijvoorbeeld nare ziektes toe, alleen omdat ik Joods ben. Ik krijg vaak te horen dat ‘wij Joden’ eens moeten stoppen met ons ‘gejank over de Holocaust’, omdat wij ‘nu zelf een genocide plegen’ – als je heel veel ouder bent leg ik je wel uit wat die moeilijke woorden betekenen.’
‘Tegelijkertijd is het bepaald niet zo dat de Joodse gemeenschap vierkant achter me staat. Sommigen vinden dat ik Israël niet genoeg steun. Van hen moet ik elke keer zeggen dat het probleem helemaal aan de Palestijnen ligt. Omdat ik dat weiger ben ik een ‘nestbevuiler’ en ‘een landverrader’.’ Ziehier in een paar rake zinnen haar duivels dilemma.
Van Weezel is de dochter van Vrij Nederlandjournalist Max van Weezel, die in 2019 overleed, en journalist en schrijver Anet Bleich. Van Weezel: “Israël was vanaf mijn vierde een grote vanzelfsprekendheid in mijn leven. Elke meivakantie gingen we ernaartoe om de oudere zus van mijn moeder te bezoeken. Ze had als een van de weinigen in onze familie de Holocaust overleefd. Na de oorlog voelde ze zich in Nederland niet meer thuis en emigreerde naar het beloofde land. Ik herinner me hoe we in Tel Aviv langs het strand wandelden en ook dat we altijd een dag naar Jeruzalem gingen. In de Klaagmuur mocht ik dan een briefje stoppen met een wens – ik wenste altijd de nieuwste barbie. Mijn moeder vond dat ik daarnaast ook ‘wereldvrede’ moest wensen.” Ze lacht. “Die barbie kreeg ik. Daarna gingen we lunchen in het American Colony Hotel, een chic Palestijns hotel in Oost-Jeruzalem. De boodschap die ik van mijn ouders meekreeg was: er wonen hier ook andere mensen, en dat is prima.”
Als kind voelde ze zich thuis in Israël. “In Amsterdam voelde ik me toch anders dan andere kinderen: daar had ik boomlange blonde vriendinnetjes, terwijl ik klein en donker ben. We aten ook anders, en er was veel temperament bij ons thuis. Ik herkende mezelf in de mensen daar. Joods-zijn was onderdeel van mijn identiteit.” Na 1996 kwam het gezin minder vaak in Israël; de Oslo-akkoorden waren geklapt, de rechtse Netanyahu werd gekozen tot premier, er waren steeds vaker bomaanslagen.
“En mijn moeder had er moeite mee dat de Palestijnen steeds minder rechten kregen.” Als studente ontdekte Natascha opnieuw Israël. Elke zomer ging ze er twee maanden heen om te werken en om met haar vrienden aan het strand te lummelen. Ze overwoog zelfs zich daar te vestigen, maar moest van haar ouders eerst haar studie afmaken aan de Filmacademie. “Liefkozend noemden ze mij hun ‘kleine zionistje’; ze moesten erom lachen hoe ik alles daar geweldig vond. Maar voordat ik die beslissing nam wilde ik eerst meer weten van het Palestijnse deel. Mijn Joodse vriendinnen lachten me uit: wilde ik vermoord worden of zo? In 2013 ben ik meegegaan op een Nederlandse studiereis naar de Westbank. Ik was eigenlijk best bang – ik was gehersenspoeld, dacht dat alle Palestijnen vijandelijk zouden zijn. In de groep was ik de enige Joodse deelnemer. We waren net over de grens bij checkpoint Qalandia, tussen Jeruzalem en Ramallah, toen een paar Palestijnse gasten ons zagen. Een van hen wees naar mij. O shit, dacht ik. Maar toen lachte hij naar me en maakte een gebaar van een bolle buik. Hij wilde vijf kinderen met mij! Dat brak de spanning.
Ik vond Ramallah een goed functionerende, bruisende Arabische stad. Maar ik hoorde ook de verhalen. Een Palestijn die een vergunning had om in Israël te werken, vertelde hoe hij iedere morgen al om vier uur naar de checkpoint ging, want hij wist maar nooit of de soldaten hem door zouden laten. Soms gooiden ze zomaar de grens dicht en moest hij vijftig kilometer naar het zuiden rijden. Hij zei: ‘Elke dag ben ik gestrest of ik op mijn werk kan komen en mijn familie kan voeden.’ In Hebron zag ik hoe een ambulance door acht soldaten werd gecontroleerd. Ik vroeg naar het waarom. Een van hen zei: ‘In het
verleden zijn er bommen meegesmokkeld, daar controleren we nu op.’ Zomaar twee voorbeelden die me aan het denken zetten. Ik was altijd al tegen de bezetting van de westelijke Jordaanoever geweest. Nu zag ik ook hoe actief het Israëlische leger er was. Dat was lelijk om te zien. Toch heb ik heel lang die dingen kunnen scheiden: ja, ik houd van Israël. En ja, ik ben tegen de bezetting en tegen wat het leger daar doet.’
In 2014 brak er weer een conflict uit tussen Gaza en Israël. In Nederland leidde dat tot heftige demonstraties. “Het was zomer, mijn kettinkje met davidster was zichtbaar boven mijn hemdje, voor ’t eerst werd ik op straat uitgescholden voor vuile zionist. Ik was 27, ik had net mijn documentaire Elke dag 4 mei gemaakt, over de kleinkinderen van Holocaustslachtoffers. Ik werd uitgenodigd voor een tv-programma, Hollandse zaken, waarin gediscussieerd werd tussen pro-Israëliërs en pro-Palestijnen. Ergens in dat debat zei ik: kunnen we niet gewoon een beetje normaal met elkaar omgaan?
Ik maakte er een grapje van: we eten allemaal falafel, we lijken op elkaar. Meteen na afloop werd ik uitgescholden door iemand uit het publiek: jij bent een vuile fascist en zionist, jij hebt geen afstand genomen van Israël. En toen ik thuiskwam stond mijn Facebook vol berichtjes van Joodse kennissen en vrienden: we dachten dat je aan onze kant stond. Je bent een landverrader, het antisemitisme wordt door jou aangewakkerd. Beide kanten beukten op me in. Terwijl ik maar één ding wilde: mensen verbinden.”
En toen zei haar vader, als journalist gepokt en gemazeld, iets waar ze nog vaak aan moet denken: ‘If you can’t stand the heat, get out of the kitchen.’ “Wat hij óók zei: ‘Als twee extreme kanten boos op je worden, dan doe je het precíés goed.’ Ze besloot zich actief in te zetten voor de dialoog tussen moslims en Joden. “Elkaar proberen te vinden, ondanks Israël als eeuwige splijtzwam: door discussies, ontmoetingen, columns, essays, lessen op middelbare scholen. Ik dacht heel naïef: door kennis en educatie komt het allemaal goed.” Ze schudt spijtig haar hoofd. “Ik krijg helaas geen gelijk. Het komt niet goed. Door de huidige oorlog nemen de woede en de haat over en weer alleen maar toe. Dat beangstigt me enorm.”
Hoe het nu staat met haar eigen liefde voor Israël weet ze eigenlijk niet. “Op dit moment is mijn liefde weg.” Ze corrigeert zichzelf: “Nee, niet weg, dat kan niet, maar wel sterk verminderd in de loop der jaren, ook door die steeds rechtsere regeringen. Ik hoop dat de liefde weer terugkomt als Netanyahu weg is. Mijn ideale Israël is er een met een linkse regering die wél over vrede praat, die de Palestijnen die in Israël wonen niet als tweederangsburgers behandelt en keihard discrimineert.”
Opnieuw een diepe zucht. “In de Zesdaagse Oorlog in 1967 werd de vergelijking gemaakt met het verhaal uit de Bijbel: Israël was de kleine David die de machtige reus Goliath versloeg. Nu is alles omgedraaid en is Israël de oppermachtige partij. Dat vind ik helemaal geen prettige positie. Ik raak steeds meer vervreemd van het land dat ik ooit kende. Tegelijk voelt het elke keer als een dolk in mijn hart als aan het bestaansrecht wordt getwijfeld. Dus ik houd blijkbaar nog steeds van Israël. Ik heb het altijd gezien als mijn verzekeringspolis: het land waar ik naartoe kan vluchten als hier het antisemitisme toeneemt. Dat is wat wij altijd hebben geleerd. Nu wordt gezegd: jíj hebt die verzekeringspolis, Palestijnen niet.”
“Dat almaar vergelijken vind ik zo lastig. Ik vind het ook vreselijk dat er meer dan 30.000 Palestijnen zijn gedood, dat er hongersnood heerst. Daar moet ik van huilen, daar kan ik niet van slapen. Maar dat betekent niet dat iedereen die in Israël woont een fascist is. En dat dat land niet mag bestaan. Dat is het, mijn duivels dilemma.”
Prikkelende interviews, verdiepende essays en verhalen van mensen over menselijkheid – je vindt het in HUMAN INC! Drie keer per jaar niet te missen verdieping en verlichting. Leden ontvangen het blad gratis. Voor 6 euro per maand ben je al lid. Doe met ons mee, word lid!