Column Marli Huijer: Een uitgestorven wereld
Filosoof Marli Huijer moet digitaal een lezing houden. Daar staat ze in een lege bibliotheek via kabels en schermen te praten tegen 125 mensen die ze niet kan zien en niet kan horen en die niet terug kunnen praten. Vervreemdend. Verontrustend ook.
Voor een publieksfi losoof zijn het vreemde tijden. Hoe langer de pandemie duurt, des te sterker dringt zich het verlangen op om met een flinke hoeveelheid mensen bijeen te zitten en de dingen van het leven te bespreken. Als filosoof schud ik graag de lakens in het hoofd op, bied ik weerbarstige denkbeelden aan en breng ik gedachtewisselingen op gang. Dat vergt echter lichamelijke aanwezigheid en interacties met anderen. Maar juist dat mag niet. Want wie samen denkt, wisselt ook virussen uit.
Vandaar dat ik in een uitgestorven bibliotheek in Utrecht een lezing voor een lege zaal houd. Via twee camera’s en een hoop kabels sta ik in verbinding met een groot aantal laptopgebruikers. Dat wil zeggen: zij zien mij, ik zie hen niet. En zij horen mij, ik hoor hen niet. Die eenzijdige anonimiteit plaatst me ongewild in de positie van de autoriteit.
Het is wennen. In de tijd voor corona zag ik mensen in de zaal instemmend knikken of bedenkelijk kijken. Dat was reden om het verhaal aan te passen, de argumentatie aan te dikken zodat het meer overtuigingskracht had of deze af te zwakken zodat het publiek niet afhaakte. Als iemand het overduidelijk niet begreep, voegde ik een voorbeeld toe of herhaalde een passage. Dat gebeurde steeds in het moment zelf, echte controle had ik er niet over.
Dat alles is er nu niet. Honderdtwintigindividuen, ieder in een eigen kamer en achter een eigen laptop, zien mij op hun scherm. Ik ben ingehuurd om het boek Discipline, toezicht en straf van Michel Foucault van kaft tot kaft te bespreken en te koppelen aan de actualiteit. Dat laatste kost geen moeite, want de beschrijving die Foucault geeft van de aanpak van de pest aan het einde van de zeventiende eeuw vertoont tal van overeenkomsten met hoe de Nederlandse overheid dit voorjaar reageerde op de komst van de Covid-19-epidemie. Mensen insluiten in hun eigen huis, hun bewegingen controleren, ieder individu registeren en hen ordenen als ‘levend’, ‘ziek’ of ‘dood’.
“ De ‘solidariteit’ waar iedereen in het begin van de epidemie de mond vol van had, verpietert door het gebrek aan nabijheid ”
Orde en discipline waren toen, en zijn nu, het antwoord op de wanorde van de epidemie. In de woorden van de Franse denker: ‘De dreiging van de pest was het ideale model voor de disciplinerende macht.’
In die bibliotheek, al pratend en lijnen trekkend tussen toen en nu, bekruipt me het gevoel dat het verhaal de werkelijkheid waarin ik spreek overneemt. Ik ben het middelpunt van een digitale architectuur die dezelfde opbouw heeft als het door Foucault beschreven panopticum, de ronde koepelgevangenis. Zoals de bewaker vanuit de toren, die in het midden stond, een cirkel van cellen overzag, zo ben ik digitaal omringd door een cirkel van schermen. Iedere toeschouwer zit ingesloten in een eigen cel. Net als de gevangenen bij Foucault kan geen van hen contact maken met de anderen.
Er is geen ‘wij’ in het panopticum. Niemand ziet of hoort de ander. Er is alleen een optelsom van ikken. Die verzameling ikken staat centripetaal in verbinding met mij.
Hoewel, verbinding is het woord niet. Ze zien en horen me, maar kunnen pas iets terugdoen als ik uitgesproken ben. Tussen hen en mij bestaat evenmin een wij. Het maakt immers niet uit of ik daar in het midden sta of iemand anders. De werking blijft hetzelfde, het publiek onderwerpt zich individu voor individu aan het woord van de spreker. De enige ontsnapping die rest is af te haken.
Wat tijdens een livestream-lezing gebeurt, verschilt niet veel van wat er in coronatijd in het dagelijkse leven gebeurt. Ieder sluit zich dag in, dag uit noodgedwongen op binnen de veilige muren van het eigen huis. Interacties met mensen die geen intieme naasten zijn, worden vermeden omdat ze een bedreiging vormen voor de individuele gezondheid en het individuele leven.
Dat niet in contact kunnen treden met anderen heeft verstrekkende gevolgen. Het ondermijnt het gevoel van gezamenlijkheid en versterkt de individualisering. Waarom zou ik me verantwoordelijk voelen voor de buurt, de samenleving of de wereld, als deze niet meer bestaan in de ervaring van alledag?
Nabijheid is de basis voor verantwoordelijkheid. Omgekeerd neemt evenredig met de afstand de verantwoordelijkheid af. Naarmate het afgesloten-zijn van de samenleving langer duurt, zal de verantwoordelijkheid voor het grotere geheel, voor alles wat verder reikt dan mijzelf en mijn naasten, geleidelijk teruglopen. De ‘solidariteit’ waar iedereen in het begin van de epidemie de mond vol van had, verpietert door het gebrek aan nabijheid.
Hoe zal dat zijn als de epidemie onder controle is? Ik ben er niet gerust op, al was het maar omdat de opgetuigde digitale architectuur niet zomaar zal verdwijnen. Ook na de pest bleven deze ordeningen en technieken bestaan. Ze bleken uiterst bruikbaar om nieuwe abnormaliteiten te controleren en te beheren.
Na afloop van de lezing loop ik in mijn eentje over de stille gracht naar het station. Een zwerver groet me. Hij maakt mijn avond goed
A list of posts
Vrij denken, samen leven. Sinds 1946.
Blijf op de hoogte van acties voor een menselijker samenleving, inspirerend nieuws en evenementen.