Aleksandra Gertsik schrijft: "In 'De kleine prins' van Antoine de Saint-Exupéry wordt de Kleine Prins vrienden met een vos door deze tam te maken. Maar als de Prins wil vertrekken, zegt de vos dat hij daardoor verdrietig zal zijn. Zo komt de Prins erachter dat bij het tam maken van iets of iemand ook je verantwoordelijkheid groeit. Hoe ver strekt dan deze verantwoordelijkheid?"

Bij het lezen van het woord ‘tam’ denk ik in eerste instantie aan de huidige cultuur. Veel tamheid. Het is net alsof dat ‘wilde’ uit de verhalen van vroeger is verdwenen, de Kleine Prins, maar ook werk van schrijvers over het het fantastische, het onwaarschijnlijke, zoals Edgar Rice Burroughs, H.G. Wells, Jules Verne of Edgar Allan Poe.

'La Belle et la Bête'

Zo’n wild verhaal is ‘La Belle et la Bête’, vooral in de vorm van Jean Cocteau’s surrealistische meesterwerk uit 1946, in Engeland opgepoetst en opnieuw uitgebracht als onderdeel van het gothic-seizoen van het British Film Institute.

Een aan lager wal geraakte koopman verdwaalt in het bos en stuit op een vreemd kasteel, woonplaats van het Beest (Jean Marais), een magisch wezen, half mens, half dier. Om zijn dochter Belle (Josette Day) blij te maken plukt de koopman een roos. Het Beest ontsteekt in woede. In ruil voor zijn leven moet de koopman één van zijn drie dochters offeren. Als enige is Belle hiertoe bereid.

Afschuw vermengd met verlangen kenmerkt de confrontatie tussen Belle en het Beest (leestip: zet het afgrijselijke Disney-versie van het verhaal uit je hoofd). Ze walgt van hem, maar langzaam groeien begeerte en liefde bij allebei.

Kort nadat het Beest tegen Belle zegt, ‘ik heb een goed hart, maar ik ben een monster’, komt het moment waarop hij getemd wordt.

In de magische tuin ziet hij een hert in het bos. De camera framet zijn gezicht om te laten zien dat zijn instinct hem ertoe drijft te jagen, te doden en te eten. Maar naast hem staat zij, verpersoonlijking van esthetiek en cultuur. En hij wendt zich af van de natuur om hem heen – hij pakt haar hand.

Tam

Opeens is hij zwak, nauwelijks ertoe in staat rechtop te staan. Dan spreekt ze de belangrijkste woorden uit de film: "Ik wil je nooit leed aandoen."

Het tragische is dat ze zich realiseert dat ze hem ondanks haar ‘goede voornemen’ zal vernietigen door hem te temmen. Hiervoor neemt ze geen verantwoordelijkheid, ook niet wanneer het Beest sterft en zijn gedaante opgaat in die van de aantrekkelijke Avenant, een jager uit Belle’s omgeving, ook niet wanneer Avenant opmerkt: "Het lijkt wel of je mijn lelijkheid mist."

Cocteau’s film heeft een gelukkig eind, maar wie de film ziet, telkens weer, kan niet anders dan verlangen naar het Beest: dat wilde aan hem, die spanning, het magische, de verlokking van zijn ‘verboden’ relatie met de mooie vrouw.
Belle is cultuur, beschaving, goede smaak. Met al deze eigenschappen verwoest ze instinct, natuur, primordiale schoonheid.

Het verhaal echoot sterk in de huidige, getemde tijdgeest. Verhalen lijken tammer dan ooit. Schoongemaakt, gesteriliseerd en goedgekeurd voor het grootst mogelijke publiek. Daarmee gaat veel verloren.