Keuzes maken, ik ben er nooit goed in geweest. Zo kon ik tijdens mijn studie niet kiezen tussen humanistiek en muziek en ben ik nu zowel geestelijk verzorger als musicus. Omdat ik het liefst geen gespleten persoonlijkheid ben, integreer ik mijn twee kanten op verschillende manieren. Ik organiseer bijvoorbeeld muziekprojecten voor mensen met dementie en maak zelf muziek bij bezinningsbijeenkomsten.
Door Marike Tuin (geestelijk begeleider)
Ook op een ander niveau hebben mijn twee ikken raakvlakken: zowel in de muziek als in een raadsgesprek gaat het om zoeken naar de juiste spanning, balans en veerkracht. Momenten van dissonantie maken een muziekstuk boeiend, vooral omdat ze altijd weer worden opgelost. Als cellist speel ik vaak de ‘basso continuo’, een doorlopende baslijn, die de melodie ondersteunt, volgt en soms juist stuwt. Je spreekt nooit het hoogste woord, maar als je alleen maar volgt gebeurt er ook niet genoeg en wordt het saai. Op dezelfde manier zoek ik in een raadsgesprek naar de spanningsvolle kanten van het leven. In gesprekken met cliënten in de ouderenzorg is bijvoorbeeld de dood altijd dichtbij maar ze staan er liever niet te veel bij stil.
In de psychiatrie, waar ik ook werk, is het vaak anders. Daar ervaar ik veel meer gretigheid voor existentiële gesprekken en praten cliënten juist regelmatig over hun verlangen naar de dood. Dan moet ik oppassen dat ik niet te veel overhoophaal. Praten over een doodsverlangen is zwaar, ook voor de geestelijk verzorger. Ik verlang dan zelf weleens stiekem naar de koetjes en kalfjes van sommige ouderen.
Als situaties uitzichtloos lijken, je hebt net een psychiatrisch label gekregen, bent je baan kwijt en vreest nooit meer aan de bak te komen, is zoeken naar veerkracht heel belangrijk. Ook een strijker is altijd op zoek naar veerkracht. Als je strijkstok te strak gespannen is, kan de muziek niet goed spreken, als hij te slap is ook niet. Het gaat het beste met de juiste spanning, maar wat is die juiste spanning? Dat verschilt per persoon en per instrument. Dus moet je altijd aftasten hoe ver je kunt gaan, hoe diep de ander wil graven en hoeveel spanning hij kan verdragen.
Bij groepsgesprekken ben je meer een dirigent, omdat je moet zorgen dat de zachte instrumenten niet overstemd worden door de luidruchtige, breedsprakige deelnemers. Ieders stem moet kunnen klinken. In een orkest is het normaal goed naar elkaar te luisteren en op elkaar in te spelen. Tijdens groepsgesprekken gebeurde dat tijdens mijn studie misschien weleens, maar zelden in de echte wereld. Zeker in de psychiatrie zitten veel mensen opgesloten in hun eigen universum. Maar, áls er een keer herkenning is en men instemmend op elkaar reageert, klinkt de groep ineens als een goedwerkend orkest, waar plek is voor iedereen en waar iedereen gehoord wordt. Al volgt dan nooit hardop applaus, oh wat voelt dat goed en dan klap ik stilletjes in mezelf.
Fotografie: Peter Beemsterboer