Hoe kunnen artsen en humanistisch geestelijk begeleiders (HGB’ers) beter samenwerken bij levenseindevragen van ouderen? Het Humanistisch Verbond organiseert op 16 mei een expertmeeting over dit onderwerp. HGB’ers zijn geschoold in de existentiële achtergrond van een doodswens.
We leven steeds langer. Dat roept vragen op over zingeving in laatste levensfase. En ook vragen over een doodswens. De arts die een verzoek om hulp bij zelfdoding krijgt, kan de medische grond beoordelen. Het onderzoeken van de existentiële achtergrond van een doodswens is de expertise van een geestelijk begeleider. Die onderzoekt of achter de doodswens levensvragen schuilgaan en of deze onomkeerbaar is en hij zal in beide gevallen begeleiding bieden.
Het Humanistisch Verbond wil meer samenwerking tussen artsen en humanistisch geestelijk begeleiders in de ouderenzorg. In een aantal medisch-ethische commissies, huisartsenpraktijken en zorg- en verpleeghuizen gebeurt dat ook. Maar niet overal. Aan de expertmeeting doen naast artsen en humanistisch geestelijk begeleiders ook docenten en opleiders van de Universiteit voor Humanistiek, vertegenwoordigers van artsenfederatie KNMG, Uit Vrij Wil en de NVVE mee.
Voordelen van samenwerking
Yvonne van Ingen en Annet Westerink zien veel voordelen van samenwerking. Dat doen ze sinds vier jaar in de palliatieve zorg. Westerink werkt als humanistisch geestelijk begeleider in een zorgcentrum. Ze maakt deel uit van een multidisciplinair werkverband dat bestaat uit huisartsen, verpleegkundigen, psychologen en een specialist ouderengeneeskunde. Van Ingen is palliatief consulent en SCEN-arts.
“Als iemand een doodswens uit,” meent van Ingen, “moet je niet alleen kijken of iemand voldoet aan de criteria voor euthanasie maar ook goed doorvragen naar het waarom. Ik vraag dan vaak de humanistisch geestelijk begeleider om met deze mensen te praten. Die gesprekken kunnen leiden tot een nieuw perspectief.”
Ongelukkig
Zoals in het geval van een oudere dame. Zij is boos, eenzaam en ongelukkig. Ze lijkt depressief en wil dood. Na enkele gesprekken blijkt echter dat ze in het verzorgingshuis niet voor haar lesbische geaardheid durft uit te komen. Ze wordt in contact gebracht met het Roze café, een ontmoetingsplek voor homoseksuele ouderen. Door het contact met lotgenoten voelt ze zich begrepen en weer ‘thuis’. Met als resultaat dat haar doodswens verdwijnt.
“Maar ook als iemand geen perspectief meer ziet en wil sterven, is het belangrijk het leven goed te kunnen afronden, vult Westerink aan. “Door in te gaan op onverwerkt leed, vragen en zorgen, bijvoorbeeld over achterblijvers en door de mensen eromheen te begeleiden dragen we bij aan een waardig levenseinde.”
Hoe dat werkt, blijkt uit de laatste levensfase van een weduwnaar. Van Ingen kwam als SCEN-arts met hem in contact. Hij woonde zelfstandig, was altijd heel actief, maar leed aan de ziekte van Parkinson. Zijn ziekte ‘sloot hem op in zijn lijf’. Hij wilde zijn leven beëindigen. Zijn beide pogingen om te sterven door te stoppen met eten en drinken mislukten. Hij hield het niet vol en vroeg om hulp. Zijn huisarts wilde die niet geven. In een gesprek met Van Ingen liet hij weten geen belangstelling te hebben voor verzorgingshuis met begeleide activiteiten. Zijn stervenswens was consistent. Wel wilde hij in een verzorgingshuis onder begeleiding van een arts en een geestelijk begeleider stoppen met eten en drinken.
Tijdens dit proces begeleidde Westerink ook zijn de familie. Een nicht die erg dol op hem was, kwam dagelijks aan zijn bed zitten. Dat vond hij niet prettig. Toen Westerink met de nicht ging praten, bleek dat ze het moeilijk had met de keuze van haar neef. In een vervolggesprek kon de nicht haar hart luchten. Zodat zij beter met de situatie kon omgaan.
Daarnaast werden de verzorgenden begeleid in de instelling, die hiermee nog geen ervaring hadden. Het sterven van de weduwnaar liet echter lang op zich wachten. De gedeelde overtuiging van de geestelijk begeleider en de arts leidde uiteindelijk tot het verlenen van euthanasie.
Zij zijn blij met de begeleiding en zorg die ze samen hebben kunnen bieden. Van Ingen: “Je moet het als arts wel zelf doen, als het tot euthanasie komt. Maar het is fijn om een professionele collega te hebben om samen afwegingen te maken over alle vragen en aspecten van de situatie van de hulpvrager.”